• nacht·blin·de

nachtblinde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van nachtblind
enkelvoud meervoud
naamwoord nachtblinde nachtblinden
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

de nachtblindev / m

  1. iemand die erg slecht kan zien als er weinig licht is, lijder aan nachtblindheid
    • Maar terwijl de blinde geleid wordt en gesteund door zijn fijne tastzin (…), en zo nodig geholpen wordt door de voorbijgangers, die hem, bij daglicht natuurlijk, kunnen zien, zal de nachtblinde volkomen stuurloos zijn (…) [1]