• na·be·stel·len

nabestellen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
nabestellen
bestelde na
nabesteld
zwak -d volledig
  1. het plaatsen van een extra order
    • Op de nieuwe locatie wil De Splenter workshops voor ‘bieralchemist’ geven. ‘Mensen kunnen bij ons tijdens zo’n sessie hun eigen bier brouwen, onder onze begeleiding. Ze kunnen het een eigen naam en etiket geven en er een brouwsel van nabestellen.’ [2] 
    • „Niets spannends. Bij de DCW was al jaren een mediaservice. Daar werden programma’s van RTV Oost opgenomen, die mensen tegen betaling konden nabestellen. Destijds heeft men blijkbaar ook zoveel mogelijk opgenomen over de ramp. Journaals, actualiteitenprogramma’s enz. Geen idee wie er verantwoordelijk voor was. Maar bijna zeven jaar later wist niemand meer dat daar die banden lagen.” De banden zijn volgens Haase overgedragen aan het gemeentelijk archief. „Daar zijn ze voor iedereen op te vragen.” [3] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. 28 JUNI 2016 Van onze medewerker Rudy Tollenaere
  3. Tubantia Roel Lutkenhaus 17-04-2007