naaldenkoker
- naal·den·ko·ker
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | naaldenkoker | naaldenkokers |
verkleinwoord | naaldenkokertje | naaldenkokerjes |
- (huishouden) cilindervorming etui waarin men naalden kan bewaren en vervoeren
- ▸ Op de tafel lagen een borduurwerkje, een naaldenkoker, strengen katoen en een schaar.[3]
- (plantkunde) naam van enkele planten
- Het woord naaldenkoker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ naaldenkoker op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Victoria Holt“De geheimzinnige echtgenoot” (1976), Saga, ISBN 9788726955644