• na-echo·en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
na-echoën
echode na
nageëchood
zwak -d volledig

na-echoën

  1. onpersoonlijk enige tijd doorgaan met echoën
    • Het echoode nog lang na in de grote holle ruimte met haar gladde wanden. 
  2. overgankelijk (figuurlijk) napraten, een populaire mening eindeloos herhalen
     Dat passeert niet alleen straffeloos, dat wordt nageëchood door even respectabele en eerbare politici in andere landen, ook in ons land.[1]
  1.   Weblink bron “Slaapwandelaars” (4 juli 2015), De Morgen