• næ·se
  • Afkomstig van het Oudnoorse zelfstandige naamwoord nǫs
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   næse     næsen     næser     næserne  
genitief   næses     næsens     næsers     næsernes  

næse, g

  1. (anatomie) neus (orgaan)
  2. (techniek) neus (het voorste deel van een voorwerp)
  3. afkeuring, berisping, standje, terechtwijzing