muzisch
- mu·zisch
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | muzisch | muzischer | |
verbogen | muzische | muzischere | |
partitief | muzisch | muzischers | - |
muzisch [1]
- de kunst betreffende
- 'Nee, hij niet. Hij was geen muzisch mens. Hij was inquisiteur geweest, een man die oplossingen vindt voor problemen.' [2]
- Drie medewerkers van het Intercultureel en Muzisch Instituut uit Nijmegen gaan aan de hand van workshops met de kinderen zingen, dansen en muziek maken en creatief aan de slag. [3]
- Het woord muzisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "muzisch" herkend door:
60 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Pfeiffer, Ilja Leonard"Grand Hotel Europa" 2018 ISBN 978-90-295-2622-7 pagina 367
- ↑ Tubantia 04-06-08, 'Kennis maken met andere gewoontes, liedjes, gebruiken'
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be