2. ziekenfonds, onderlinge verzekering (kantoor in Beernem)
  • mu·tu·a·li·teit
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wederkerigheid’ voor het eerst aangetroffen in 1865 [1]
  • afgeleid van het Franse mutualité (met het achtervoegsel -iteit) [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord mutualiteit [2]: mutualiteiten
verkleinwoord - -

de mutualiteitv

  1. wederkerigheid
    • Maar aangezien er normen vastgesteld moeten worden en overeenkomsten ontworpen behoren te worden voor de goederenruil is een maatschappij slechts mogelijk op basis van wederkerigheid, van de ‘mutualiteit’. [4]
  2. (België) ziekenfonds, onderlinge verzekering
    • De eerste Pensioenwet die de Kamer net voor de verkiezingen heeft goedgekeurd, voorziet in een premie van de staat ten voordele van de aangeslotenen bij een erkende mutualiteit en in een jaarlijkse tegemoetkoming aan elk lid dat aan de mutualiteit een minimumbijdrage heeft gestort. [5]
82 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]