• mun·ster
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘domkerk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1153 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord munster munsters
verkleinwoord

het munstero

  1. (religie) domkerk, kathedraal
    • Een munster is de kerk waar een bisschop zetelt. 
  2. kloosterkerk
    • Een munster is een kerk horende bij een klooster. 
54 % van de Nederlanders;
55 % van de Vlamingen.[2]