muer
- mu·er
- Een specialisatie van de betekenis van het Latijnse mutare ("veranderen, wijzigen").
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
muer /mɥe/ |
muais /mɥɛ/ |
mué /mɥe/ |
eerste groep | volledig |
muer
- van huid, pluimen,... veranderen: (van vogels) ruien, (van valken) muiten, (van reptielen) vervellen ...
- «Tandis qu'il mue, le crapaud vousse fortement le dos et porte la tête en avant; il arque les pattes antérieures plus encore que de coutume, parfois, il s'en sert pour faire tomber la peau de dessus sa tête.[1]»
- Wanneer zij vervelt, maakt de pad haar rug erg rond en steekt haar kop vooruit; ze zet haar achterpoten nog meer dan gewoonlijk krom, en soms gebruikt ze die om de huid van op haar kop te laten vallen.
- «Le cerf mue sa tête.»
- Het hert werpt zijn horens af.
- «Tandis qu'il mue, le crapaud vousse fortement le dos et porte la tête en avant; il arque les pattes antérieures plus encore que de coutume, parfois, il s'en sert pour faire tomber la peau de dessus sa tête.[1]»
- (van stem) wisselen, omslaan
- «Sa voix commence à muer.»
- Zijn stem begint te wisselen.
- «Sa voix commence à muer.»
- se ~ en; overgaan in, omslaan in, verkeren
- «Son indifférence pour moi s'est muée en amitié.»
- Zijn onverschilligheid tegenover mij is overgegaan in vriendschap.
- «Les couleurs de l’aurore muées du rose au pourpre»
- De kleuren van het ochtendgloren, overgegaan van roze naar purper.
- «Son indifférence pour moi s'est muée en amitié.»
- [1] être en mue
- ↑ Jean Rostand, La vie des crapauds (1933).