• mor·ta·li·teit
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘sterftecijfer’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
  • afgeleid van het Franse mortalité (met het achtervoegsel -iteit) [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord mortaliteit mortaliteiten
verkleinwoord - -

de mortaliteitv

  1. (medisch) sterftecijfer
92 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]