• mon·stru·o·si·teit
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gedrochtelijkheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1872 [1]
  • afgeleid van monstrueus met het achtervoegsel -iteit [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord monstruositeit monstruositeiten
verkleinwoord

de monstruositeitv [3]

  1. iets dat gruwelijk lelijk is
     Zelf heb ik thuis letterlijk een hele kast vol. Mijn man verzamelde jarenlang bij voorkeur de meest gruwelijke exemplaren. Hawaii-danseresjes, een plastic gondel en een mini-bergbaantje uit Oostenrijk, in combinatie met nog 387 andere monstruositeiten vormen ze toch een boeiend schouwspel.[4]
     De goede-smaakpolitie had het er weer druk mee de afgelopen week, met de cowboylaarssandaal. Een monstruositeit, het summum van slechte smaak, ‘het matje onder de schoenen’ zijn maar een paar van de bekeuringen die werden uitgedeeld aan dit hybride schoeisel. Is het dan werkelijk zo erg?[5]
59 % van de Nederlanders;
57 % van de Vlamingen.[6]