• mo·ney
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘geld’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1623 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord money -
verkleinwoord - -

de moneyv / m

  1. (informeel) geld


enkelvoud meervoud
money -

money

  1. geld
  • easy money
    • gemakkelijk verdiend geld
  • to save money up
    • geld sparen
  • to make money on something
    • winst maken op
  • to make good money on something
    • veel geld verdienen van iets
  • money does not grow on trees
    • het is niet gemakkelijk om geld te verdienen
  • (figuurlijk) I'm not made of money
    • ik heb niet veel geld
  • (figuurlijk) money talks
    • geld beïnvloeden dingen
  • (figuurlijk) to throw money at something
    • een probleem oplossen door er geld aan te besteden
  • to get money's worth
    • goede waarde krijgen voor iets waarvoor je betaalt hebt
  • money is power
    • als je geld hebt, heb je macht
  • in the money
    • rijk
    • in een winnende positie in een race of competitie