• mo·de·win·kel
enkelvoud meervoud
naamwoord modewinkel modewinkels
verkleinwoord modewinkeltje modewinkeltjes

de modewinkelm [1]

  1. winkel waar men moderne (dames)kleding verkoopt en andere modeartikelen
     Ik zag onlangs een meisje in een modewinkel waar ik langsreed.[2]
     Personeel van modewinkel tot tuincentrum krijgt er 0,29 procent loon bij[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Victoria Holt
    “Minnares van de duivel” (1982), Saga, ISBN 9788726484731
  3.   Weblink bron “Personeel van modewinkel tot tuincentrum krijgt er 0,29 procent loon bij” (woensdag 18 november 2020, 10:46), NOS