miniatuurschilder

  • mi·ni·a·tuur·schil·der
enkelvoud meervoud
naamwoord miniatuurschilder miniatuurschilders
verkleinwoord miniatuurschildertje miniatuurschildertjes

de miniatuurschilderm

  1. (beroep) (schilderkunst) iemand die kleine afbeeldingen maakt
     Freule Hélène vroeg of ze het portret van tantes man mocht zien, dat op het deksel van de snuifdoos was geschilderd. Dat is vast het werk van Vines, zei Pierre, de naam van een beroemde miniatuurschilder noemend, en hij boog zich over de tafel om de snuifdoos te pakken, terwijl hij tegelijkertijd probeerde te luisteren naar het gesprek aan de andere tafel.[2]
     Evenals ”De miniatuurschilder”, Vantreases eerste roman, is ”Anna van Praag” een roman die wat betreft historisch en verhaaltechnisch niveau ver boven de doorsnee christelijke roman uitsteekt.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron
    Anne-Minke Hakvoort
    “Protestanten in Praag” (16 september 2010), Reformatorisch Dagblad