• mi·li·eu·mi·nis·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord milieuminister milieuministers
verkleinwoord

de milieuministerm

  1. (politiek) minister die belast is met de zorg voor de leefomgeving
     Stropers konden minder goed in natuurgebieden komen, vanwege de strenge maatregelen tegen het coronavirus. „Voor het eerst in tien jaar zijn er geen neushoorns gedood in april in het Kruger National Park”, aldus Milieuminister Barbara Creecy in een verklaring.[1]
     De komende weken buigen de regeringsleiders en de milieuministers zich over de wensen van het Europees Parlement, waarna de definitieve klimaatwet, van kracht wordt.[2]


  1.   Weblink bron “Minder neushoorns gedood in Zuid-Afrika door coronavirus” (31-07-2020), Reformatorisch Dagblad
  2.   Weblink bron “Europees Parlement eist nog minder uitstoot broeikasgassen” (WO 7 OKTOBER 2020), NOS