• mi·gra·tie
enkelvoud meervoud
naamwoord migratie migraties
verkleinwoord - -

de migratiev [3]

  1. het verhuizen of zich verplaatsen
    • De bevolking van Nederland groeide in de eerste drie kwartalen van dit jaar met ruim 80.000 inwoners. Het grootste deel van die groei was het gevolg van migratie [4] 
    • Uitzonderingen als Australië daargelaten, was overal ter wereld een hoge bevolkingsdichtheid de noodzakelijke aanjager van een beter leven. Van Haga zou de groei dus moeten omarmen, want meer rijkdom betekent ook minder noodzaak tot migratie. [5] 
  2. (biologie) de trek van dieren naar andere streken
  3. (geologie) verplaatsing van gassen en vloeistoffen door verschillende aardlagen heen
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]