• Ontleend aan Latijn merda, aangetroffen vanaf de 12e eeuw. [1]

merde v

  1. (spreektaal) stront, drek
    «Plus on remue la merde et plus elle pue.»
    Hoe meer je in de stront roert, hoe harder het gaat stinken. [2]
  2. (spreektaal) problemen, shit
    «Ch'suis dans la merde jusqu'au cou.»
    Ik zit tot aan mijn nek in de shit. [2]
  3. (spreektaal) troep, rotzooi
    «Nettoie ta merde avant que le dirlo n'arrive.»
    Ruim je troep op voordat de directeur komt. [2]
  4. (spreektaal) hasj, shit [2]

merde

  1. (krachtterm) verdomme! verrek! shit!
    «Merde! J'ai encore oublié de faire le plein.»
    Ik ben verdomme alwéér vergeten te gaan tanken!. [2]
  2. (spreektaal) zet 'm op! toitoitoi!
    «Bon, allez, merde, ça ira!»
    Nou zet 'm op hè, het zal wel lukken! [2]