• me·de·vluch·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord medevluchter medevluchters
verkleinwoord

de medevluchterm

  1. persoon die samen met iemand ander uit een gevangenis vlucht
     Malraux vertelt hoe hij, na zijn ontsnapping uit een krijgsgevangenkamp, zijn medevluchter, de latere aalmoezenier van de verzetsgroeperingen uit Vercors, terugvindt in een verlaten dorp.[1]
  2. (sport) wielrenner die samen met iemand anders de grote groep tijdens een wielerwedstrijd verlaat door weg te sprinten
     Dat was Alaphilippe, die zijn medevluchter op de pittige Ostra van zich af leek te schudden. Maestri kon Alaphilippe maar moeilijk bijbenen op de korte klim. Met nog twintig kilometer te gaan, met de lastigste klim nog op het programma, was de voorsprong onder de minuut gedoken.[2]
     Koen Bouwman heeft de derde rit in de Internationale Wielerweek Coppi en Bartali gewonnen. De Nederlander klopte zijn medevluchter Louka Matthys in een sprint-à-deux.[3]
  1.   Weblink bron Malraux, een taai humanist in: Dietsche Warande en Belfort., jrg. 113 nr. 3 (maart 1968), p. 222
  2.   Weblink bron “Alaphilippe wint twaalfde Giro-etappe, Fransman voltooit trilogie” (16 mei 2024), NOS
  3.   Weblink bron “Bouwman grijpt zijn kans met etappewinst en leiderstrui in Coppi en Bartali” (21 maart 2024), NOS