• me·de·be·pa·lend
stellend
onverbogen medebepalend
verbogen medebepalende
partitief medebepalends

medebepalend [1]

  1. samen met iets anders de aard van iets veroorzakend
     Al die zaken zijn medebepalend voor wat men aantreft in één urinemonster. "Het maakt dat de concentratie behoorlijk kan variëren tussen personen. En dus is het niet zo makkelijk om te zeggen dat als je boven een bepaalde concentratie zit, je te veel hebt gebruikt."[2]
     De jubileumtreffer van Ronaldo was medebepalend voor de 3-0 zege van Real Madrid op Levante. De Portugees nam in het duel de 2-0 voor zijn rekening.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Stefan van der Weijde
    “Steeds meer vraagtekens rondom dopingzaak Froome” (Woensdag 9 mei 2018, 06:14), NOS
  3.   Weblink bron “Ronaldo topscorer aller tijden Real Madrid” (Zaterdag 17 oktober 2015, 17:38), NOS