• mas·seur
enkelvoud meervoud
naamwoord masseur masseurs
verkleinwoord masseurtje masseurtjes

de masseurm

  1. (beroep) iemand die masseert
     De volgende dag lag ik op de behandelbank bij de lokale masseur van Bishop voor een extra lange behandeling.[2]
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be