• mar·kant
  • Van het Franse marquant. In de betekenis van ‘opvallend’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1][2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen markant markanter markantst
verbogen markante markantere markantste
partitief markants markanters -

markant

  1. opvallend, frappant, opmerkelijk
    • De Eiffeltoren is een van de markantste gebouwen van Parijs. 
    • De Erasmusbrug is een van de markantste gebouwen van Rotterdam. 
     Hebt u het portret gezien boven de haard? U herkent zonder twijfel de markante en nobele trekken van Niccoló Paganini. Ik zal de eerste zijn om uw gelijk te beamen wanneer u zegt dat het in schilderkundig opzicht geen meesterwerk betreft. Het is gemaakt door een brave, mindere meester, die er zelfs in zijn tijd niet om bekendstond dat hij zijn tijd vooruit was.[3]
96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]