maritiem
- ma·ri·tiem
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zee-’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1863 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | maritiem | maritiemer | maritiemst |
verbogen | maritieme | maritiemere | maritiemste |
partitief | maritiems | maritiemers | - |
maritiem
- (scheepvaart) betreffende de zeevaart.
- Nederland heeft een maritieme geschiedenis.
- Het woord maritiem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "maritiem" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "maritiem" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be