manhaftigheid
- man·haf·tig·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | manhaftigheid | manhaftigheden |
verkleinwoord |
de manhaftigheid v
- de mate waarin men moedig is
- ▸ In zijn schetsen van gisteren had hij met middelen die door hun eenvoud naar gebabbel neigden en grensden aan de innigheid van een wiegelied, de mengeling van liefde, angst, weemoed en manhaftigheid in zijn stemming zo willen verwoorden dat deze, als het ware voorbij de taal, vanzelf tot uitdrukking zou komen.[2]
- iets wat getuigt van het hebben van moed
- Het woord manhaftigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.