majesteitsmeervoud

  • ma·jes·teits·meer·voud
enkelvoud meervoud
naamwoord majesteitsmeervoud majesteitsmeervouden
verkleinwoord - -

het majesteitsmeervoudo

  1. het gebruik van het meervoud terwijl men naar zichzelf verwijst, dus "wij" in plaats van "ik", om de eigen belangrijkheid te benadrukken bij uitstek geschikt voor koningen en dergelijke personen