magnetofoon
  • mag·ne·to·foon
enkelvoud meervoud
naamwoord magnetofoon magnetofonen
verkleinwoord magnetofoontje magnetofoontjes

de magnetofoonm

  1. apparaat waarmee men geluid kan opnemen en afspelen met behulp van een magnetiseerbare band
     Als ik een 'magnetofoon' had gehad in 1954 was de tekst ongetwijfeld heel anders geworden.[3]
     Dat is de grote truc van Radiolab: worstelende hoofdpersonen introduceren met wie de luisteraar gaat meeleven, die dan en passant nog leert hoe zo’n magnetofoon werkt en waarom de Duitse muziekopnames zo superieur klonken. Voor je er erg in hebt, leef je mee met die arme radiotechnicus in 1945 en hoop je vurig dat hij zo’n nazibandrecorder te pakken krijgt.[4]
  1. magnetofoon op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044632767
  4.   Weblink bron “Zelden worden nerdy onderwerpen zo heerlijk geserveerd als in de podcast Radiolab” (25 november 2021), de Volkskrant