bandrecorder
- Geluid: bandrecorder (hulp, bestand)
- IPA: / ˈbɑntriˌkɔːrdər / (4 lettergrepen)
- band·re·cor·der
- In de betekenis van ‘apparaat voor het weergeven van een bandopname’ voor het eerst aangetroffen in 1957 [1]
- pseudo-Engels
- samenstelling van band en recorder
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bandrecorder | bandrecorders |
verkleinwoord | bandrecordertje | bandrecordertjes |
de bandrecorder m
- een toestel dat geluid opnam op een band magnetiseerbaar materiaal
- De bandrecorder is door de mogelijkheden van digitale opname verdrongen.
1. een toestel dat geluid opnam op een band magnetiseerbaar materiaal
- Het woord bandrecorder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bandrecorder" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bandrecorder" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be