magied
- ma·gied
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | magied | megidiem |
verkleinwoord |
- (Jiddisch-Hebreeuws) (rondreizend) prediker
- (Jiddisch-Hebreeuws) joods leraar (tweede van drie graden waarvoor examen wordt gedaan, naast darsjan en moree)
- Het woord 'magied' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.