maandinkomen
- maand·in·ko·men
- samenstelling van maand en inkomen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | maandinkomen | maandinkomens |
verkleinwoord | maandinkomentje | maandinkomentjes |
het maandinkomen o
- (financieel) wat men per maand verdient
- Het maandinkomen van de huisarts was ongeveer 10.000 euro.
- Het woord maandinkomen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.