Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lui·e·rik
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van lui met het achtervoegsel -erik.
enkelvoud meervoud
naamwoord luierik luieriken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de luierikm

  1. (pejoratief) een lui persoon
    • Luieriken moet ik niet hebben, werken moeten ze! 
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging van
luieriken

luierik

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van luieriken
    • Ik luierik. 
  2. gebiedende wijs van luieriken
    • Luierik! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van luieriken
    • Luierik je? 

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be