louteren
- lou·te·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
louteren |
louterde |
gelouterd |
zwak -d | volledig |
louteren
- overgankelijk zuiveren
- zedelijk verbeteren
- overgankelijk (metallurgie), (scheikunde) zuiveren van een stof, met name door blootstelling aan hoge temperaturen
- Het goud werd gesmolten en in het vuur gelouterd.
- (figuurlijk) door schade en schande wijzer worden
- ▸ Hijzelf en vooral Oscar waren evenwel gelouterd als het ging om het hebben van winkeleigenaars als huurders.[1]
- Het woord louteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "louteren" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be