• lou·te·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
louteren
louterde
gelouterd
zwak -d volledig

louteren

  1. overgankelijk zuiveren
  2. zedelijk verbeteren
  3. overgankelijk (metallurgie), (scheikunde) zuiveren van een stof, met name door blootstelling aan hoge temperaturen
    • Het goud werd gesmolten en in het vuur gelouterd. 
  4. (figuurlijk) door schade en schande wijzer worden
     Hijzelf en vooral Oscar waren evenwel gelouterd als het ging om het hebben van winkeleigenaars als huurders.[1]
92 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[2]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be