louterde
- lou·ter·de
vervoeging van |
---|
louteren |
louterde
- enkelvoud verleden tijd van louteren
- Ik louterde.
- Jij louterde.
- Hij, zij, het louterde.
- Ik louterde.
- Het woord louterde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.