Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lomp·weg
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van  lomp bn  met het achtervoegsel -weg

Bijwoord

lompweg [1]

  1. op een ruwe, lompe manier iets doen of laten
    • Geen haast. Toch gleed zijn hand als met een eigen wil onbeschaamd over haar rug. Hij tastte naar haar bh-sluiting. Een nauw merkbaar wegdraaien, een miniem vertrekken zei hem: niet nu, niet hier. Waar dan wel? Ze konden zich moeilijk lompweg een pad banen door de borrelaars en samen naar boven gaan. [2] 
    • 'Talloze hoogwaardigheidsbekleders mogen naar Rome of Tremelo trekken voor de heiligverklaring, ook al hebben ze in hun leven nooit een bal gegeven om leprabestrijding. Waarom wordt er echter niets gedaan voor de vele vrijwilligers van de Damiaanactie? Wat me het meest stoort, is dat de Damiaanactie zelf ook lompweg zijn vrijwilligers vergeet', aldus De Meersman. [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

57 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen