• lo·ka·li·teit
enkelvoud meervoud
naamwoord lokaliteit lokaliteiten
verkleinwoord

de lokaliteitv

  1. een grotere ruimte waarin meerdere personen kunnen vertoeven
    • Acht eigenaren van illegale feestschuren in de gemeente Dinkelland moeten een dwangsom betalen voor elke keer dat ze in de betreffende lokaliteit een feest met een commercieel karakter houden.[2] 
  2. de geografische plaats waar iets gebeurt
    • ‘Een belangrijke drempel voor 60-plussers is de nabijheid van een culturele activiteit’, zegt professor Dominique Verté van de VUB. ‘Voor ouderen is cultuurparticipatie onlosmakelijk verbonden met lokaliteit. Naarmate de leeftijd stijgt, wordt dat belangrijker. Dat komt onder andere omdat het openbaar vervoer te complex is voor heel wat ouderen.’ De onderzoekers pleiten daarom voor onder meer buurtcinema's en andere lokale buurtinitiatieven. [3]  
96 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia 26-02-2013
  3. De Standaard 22/02/2010 llo
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be