loftuiten
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
loftuiting | loftuitend |
geloftuit | |
loftuiten |
- lof·tui·ten
- van Middelnederlands loftuten, op te vatten als samenstelling van lof zn en tuiten ww [1][2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
loftuiten |
(loftuitte) * |
(geloftuit) * |
zwak -t | volledig |
loftuiten
- rondbazuinen van complimenten
- De boeren die van haar hielden, en voor wie zij niet meer was de Zonderlinge, maar zuster Hettie, een vertrouwd en nuttig persoon, behoorend in de streek als dokter en notaris, kwamen zwaar-stappend van alle kanten, met zwarte dracht en versch-gewitte klompen, en zaten met plechtige gezichten koffie te drinken in Harmsens huis en te hooren naar 't loftuiten der praatzieke vrouw.[3]
- De verbogen vormen komen voor, maar zijn niet erg gangbaar.
- Het woord 'loftuiten' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.