tuiten
- tui·ten
- In de betekenis van ‘toeten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
de tuiten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord tuit
- Tranen met tuiten huilen
heel erg huilen
- ∗ Ze huilde tranen met tuiten toen het vliegtuig wegtaxiede, opvloog en in de donkere winterhemel verdween.[2]
tuiten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
tuiten |
tuitte |
getuit |
zwak -t | volledig |
- overgankelijk tuitvormig maken
- Je kunt je lippen tuiten.
- overgankelijk, (kleding) voorzien van fijne plooien zoals ruches
tuiten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
tuiten |
tuitte |
getuit |
zwak -t | volledig |
- Mijn oren tuiten.
- Het woord tuiten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tuiten" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "tuiten" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044632767
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be