lobelia
- lo·be·lia
- eponiem in het Neolatijn afgeleid met met het achtervoegsel -ia van de familienaam van de 16e-eeuwse Vlaamse botanist M. de Lobel , in de betekenis van ‘plantengeslacht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1779 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lobelia | lobelia's |
verkleinwoord | - | - |
- (bloemplanten) geslacht van kruidachtige planten Lobelia uit de klokjesfamilie (Campanulaceae )
geslacht van kruidachtige planten Lobelia
- Het woord lobelia staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lobelia" herkend door:
66 % | van de Nederlanders; |
56 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ "lobelia" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ lobelia op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be