• lijk·lucht
enkelvoud meervoud
naamwoord lijklucht lijkluchten
verkleinwoord

de lijkluchtv / m

  1. de geur van een ontbindend dood organisme
     Die lijklucht is hier heel wijdverbreid, dat is logisch.[2]
     Er zat volgens de brandweer dertig liter poep in de emmer; dat zijn zo'n zestig drollen. En dat stonk behoorlijk. "Alsof je alles wat uit je lichaam komt, kots, schijt, urine, mengt met lijklucht", vertelt de schoonzoon van de eigenares van het café. Hij had de emmer gevonden en meteen de hulpdiensten gebeld.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028261396
  3.   Weblink bron “30 liter mensenpoep achtergelaten bij café” (04-01-2017), NOS