liefdadigheidsstrijd

  • lief·da·dig·heids·strijd
enkelvoud meervoud
naamwoord liefdadigheidsstrijd -
verkleinwoord - -

de liefdadigheidsstrijdm

  1. wedijver tussen weldoeners, competitie wie het meest bijdraagt aan een goed doel
      Van niet ieder kan veel verwacht worden, waar het gaat om ammunitie in den strijd tegen de armoede, maar van ieder mag verwacht worden, dat hij doet, wat hij voor zijn geweten verantwoorden kan. Dat geweten weegt dan de liefdadigheid af naar het vermogen. En in dezen liefdadigheidsstrijd heeft tenslotte naar een aloude gelijkenis het penningske der weduwe evenveel, zoo niet grootere waarde, als de belangrijke gave van den met aardsche goederen ruimschoots bedeelde.[1]
  1.   Weblink bron Liefdadigheid naar Vermogen. in: Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant, jrg. 23 nr. 46 (23 februari 1929), C.A. Vieweg & zn, Nijmegen, p. 11 kol. 1