• le·vens·dag
enkelvoud meervoud
naamwoord levensdag levensdagen
verkleinwoord

de levensdagm

  1. een dag van iemands leven
    • Indien er zich complicaties voordoen, kan de arts beslissen om de tandjes na de tiende levensdag te verwijderen.[1] 
    • In deze periode worden er veel dieren geboren en een loslopende hond kan een gevaar zijn voor de kwetsbare beestjes. Zo liggen reekalveren in hun eerste levensdagen heel stil in het gras of tussen de bladeren en struiken in het bos.[2]  
  • de rest van mijn levensdagen
de rest van mijn leven tot aan de dood
  • De ouders hopen dat zij de laatste levensdagen van Charlie met hem in het hospice mogen doorbrengen. Aldaar zal op een onbekend moment de beademingsapparatuur van het kind worden verwijderd. De locatie van het hospice wordt niet bekendgemaakt. [3]
94 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[4]
  1. Tubantia Karen Van Eyken 27-02-17
  2. de Standaard 26/04/2017 door gjs, jvt
  3. NRC 27 juli 2017
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be