leute
- leu·te
- precieze herkomst onzeker, gaat misschien terug op een Oergermaans woord *leut dat "voor de gek houden" zou betekenen [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | leute | - |
verkleinwoord | - | - |
- toestand waarin mensen samen veel plezier hebben
- Maar dan wordt de aandacht van de ik-figuur gewekt door een scharrelend gerucht in een duistere hoek van de herberg. Daar zit ‘een oude, versleten boerenwerkman’ wat verlegen te monkelen. Terwijl de leute in de gelagzaal aanhoudt, wordt de verteller gefascineerd door die verweerde, oude man. [3]
- Het woord leute staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "leute" herkend door:
37 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ leute op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Breës, T."Stille avonden (1905) ‘uit het verband gerukt van de slijtende tijd en vastgezet in het onverroerbare’" in: Jaarboek 17 van het Stijn Streuvelsgenootschap 2011. Stijn Streuvels en ‘Avelghem’. (2012) Stijn Streuvelsgenootschap, Kortrijk; ISBN 9789081541428; p. 132; geraadpleegd 2019-01-11
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
leute