leukoplast
- Geluid: leukoplast (hulp, bestand)
- leu·ko·plast
- In de betekenis van ‘hechtpleister’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1910 [1]
- met het voorvoegsel leuko- en met het achtervoegsel -plast [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | leukoplast | leukoplasten |
verkleinwoord | - | - |
- een type plastide in een plantencel dat gespecialiseerd is in het opslaan van suiker (glucose) in zetmeel (amyloplast), of in olie (elaioplast), of in proteïne (proteïnoplast)
- hechtpleister in stroken van rubber of kunststof met zinkoxide
1.
- Het woord leukoplast staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "leukoplast" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
70 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "leukoplast" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ leukoplast op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be