• leu·gen·ach·tig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord leugenachtigheid leugenachtigheden
verkleinwoord

de leugenachtigheidv

  1. het veel en makkelijk kunnen liegen en bedriegen
     Zelfs degenen die graag met hun wijsheid te koop liepen en graag hun gevoelens uitten over de situatie van Rusland van dat moment, legden onwillekeurig in alles wat ze zeiden een nuance van huichelarij en leugenachtigheid of van nutteloze kritiek en boosheid op mensen die beschuldigd werden van dingen waaraan niemand schuld droeg.[2]
     Clapper verdedigde zijn verbijsterende leugenachtigheid later als het minst onwaarheidsgetrouwe antwoord dat hij kon geven. President Obama heeft hem niet in het openbaar bekritiseerd omdat hij het volk ervan heeft weerhouden te weten wat zijn regering doet en om waar nodig veranderingen af te dwingen door middel van vreedzame democratische processen.[3]
  2. iets dat bewust gelogen is
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028251151
  3.   Weblink bron “Vader Snowden in open brief: 'Je hebt inlichtingendiensten doen ontwaken'” (03-07-2013), Tubantia