• ler·ret
  • Afkomstig van het Oudnoordse zelfstandige naamwoord lérept
Naar frequentie 28643
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   lerret     lerretet     lerret
lerreter  
  lerreta
lerretene  
genitief   lerrets     lerretets     lerrets
lerreters  
  lerretas
lerretenes  

lerret, o

  1. (kunst) lijnwaad, linnen, zeildoek
  2. (kunst) (schilderij) een deelstuk van een lijndoek
    «Ballonerne er av lerret og hver av dem er omgit av et net.»
    De ballonnen zijn van zeildoek en elk van hen is omgeven van een net.
  3. (figuurlijk) alleen in de uittrukking: et langt lerret å bleke
  • [1]: bleket lerret
gebleekt linnen
  • [3]: et langt lerret å bleke
et langdrygt arbeid (letterlijk: een moeilijk stuk werk)
  • De oorsprong van de uittrukking is dat het linnen dat wit moest worden, voorheen op een grasveld wordt gelegd om door de zon gebleekt te worden.

lerret

  1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van lerret


  • ler·ret
  • Afkomstig van het Oudnoordse zelfstandige naamwoord lérept
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   lerret     lerretet     lerret     lerreta  

lerret, o

  1. lijnwaad, linnen, zeildoek
  2. (kunst) (schilderij) een deelstuk van een lijndeek

lerret

  1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van lerret