• ler·nen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
lernen
lernde
gelernd
zwak -d volledig

lernen

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) bestuderen van de Tora en andere godsdienstige geschriften


Geluid:  lernen    (hulp, bestand)
Geluid:  lernen    (hulp, bestand)
IPA: /ˈlɛʁnən/
  • ler·nen
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
lernen
/ˈlɛʁnən/
lernte
/ˈlɛʁntə/
gelernt
/gəˈlɛʁnt/
volledig

lernen

  1. overgankelijk leren
  1.   Weblink bron lernen in:
    Wolfgang Pfeifer et al.
    Etymologisches Wörterbuch des Deutschen (1993), digitalisierte und von Wolfgang Pfeifer überarbeitete Version im Digitalen Wörterbuch der deutschen Sprache op dwds.de