• lens·mand
  • Afkomstig van het Oudnoorse zelfstandige naamwoord lénsmaðr
  • Samenstelling van de Deense zelfstandige naamwoorden len en mann met het invoegsel -s-
Naar frequentie 30437
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   lensmand     lensmanden     lensmænd     lensmændene  
genitief   lensmands     lensmandens     lensmænds     lensmændenes  

lensmand, g

  1. (historisch) drossaard, drost, landdrost
  2. (historisch) ambtmann, leenmann (het hoofd van een ambtsgebied of leen)