lenigen
- le·ni·gen
- In de betekenis van ‘zacht maken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1638 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
lenigen |
lenigde |
gelenigd |
zwak -d | volledig |
lenigen
- verzachten, minder maken
- Zij lenigde de nood door de donatie aan het goede doel.
1. verzachten, minder maken
- Het woord lenigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lenigen" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "lenigen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be