Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • leef·loon
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord leefloon leeflonen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het leefloono

  1. uitkering die iemand krijgt die geen ander inkomen of bezit heeft
    • Het woord leefloon - dat inmiddels volledig in de Vlaamse politiek is ingeburgerd - dankt zijn bestaan aan een prijsvraag, en dat is in de Nederlandse taalgeschiedenis heel uitzonderlijk. (Ewoud Sanders NRC 22 december 2001) 

Gangbaarheid

48 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be