• le·dig·gang
enkelvoud meervoud
naamwoord lediggang lediggangen
verkleinwoord

de lediggangm

  1. geen bezigheden hebben
     Als ik het niet geheel aan lediggang ga wijden, dan is dat omdat ik voor je moeder wil blijven zorgen.[2]
     Lediggang” staat er boven de column van ds. G. Zomer in het gereformeerd-vrijgemaakte blad Nader Bekeken.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  3.   Weblink bron “Tweede kerkdienst om ledigheid van ”Boer zoekt vrouw” te voorkomen” (31 december 2012), Reformatorisch Dagblad