• land·ju·weel
enkelvoud meervoud
naamwoord landjuweel landjuwelen
verkleinwoord - -

het landjuweelo [3]

  1. groot feest van de rederijkers waar de kamers van een land voor werden uitgenodigd waarvan de laatste in 1562 plaatsvond
  2. (België) jaarlijkse toneelwedstrijd voor amateurgezelschappen
  3. de eerste prijs bij een landjuweel
85 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[4]