lameren
- la·me·ren
- Mogelijk van lameer, dat ontleend is aan het Franse la mère. Het is echter niet uitgesloten dat het zelfstandige naamwoord afgeleid is van het werkwoord
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
lameren |
lameerde |
gelameerd |
zwak -d | volledig |
lameren
- (Zuidnederlands) (meestal langdurig) praten, kletsen, zijn tijd verpraten
- Werknemers die de hele dag zitten te lameren, zijn niet erg productief.
de lameren mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord lameer
- Het woord 'lameren' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.