• la·me·ren
  • Mogelijk van lameer, dat ontleend is aan het Franse la mère. Het is echter niet uitgesloten dat het zelfstandige naamwoord afgeleid is van het werkwoord
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
lameren
lameerde
gelameerd
zwak -d volledig

lameren

  1. (Zuidnederlands) (meestal langdurig) praten, kletsen, zijn tijd verpraten
    • Werknemers die de hele dag zitten te lameren, zijn niet erg productief. 

de lamerenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord lameer